Wanneer gaan we?

Het is inmiddels 10 jaar geleden. Ik had net een nieuw huis, genoot een vrij leventje en werkte als communicatieadviseur voor een bank. Ik had op dat moment geen huisdieren en er was nogal wat gaande in mijn leven.
Ik weet niet hoe het kwam, maar het idee dat ik een kat wilde, was mijn hoofd binnengewandeld. Heel regelmatig kwam het beeld omhoog van een zwarte kat die door mijn huis paradeerde.

Als ik het er met vrienden over had, vroegen zij zich soms (denk ik terecht) af of ik het niet allemaal een beetje te licht opvatte. Want een kat moet je verzorgen. Die kan overgeven. Die kan in huis plassen. En je moet een oppas regelen als je op vakantie gaat. In het vrije leventje dat ik gewend was, leek dit een behoorlijk commitment. Ik had geen enkele directe ervaring met katten, het leek me alleen fijn om zo’n  warm beestje vlakbij me te hebben. Op de website van het asiel in mijn woonplaats kwamen ze in alle soorten en maten voorbij. Groot, klein, nieuwsgierig, bazig, speels. Er was een zwart katje dat nog beschikbaar was.

Ze keek me eens goed aan, rekte zich uitgebreid uit, duwde zich vol genegenheid tegen de tralies van het hokje aan.

10 jaar oud, en inmiddels al het grootste deel van acht maanden opgesloten in een hokje omdat ze niet met de andere katten overweg kon. Een kaal ruggetje en een kaal buikje van de stress. Het bijschrift bij de foto gaf aan dat ze gevonden was. Dat ze nog geen huisje had, omdat ze niet reageerde als er mensen langskwamen. Dat ze graag knuffelde met haar verzorgers, maar dat was het dan ook.

Ik ging kijken. Eenmaal in het asiel aangekomen, ging ik alle hokjes af. Allemaal leuke katten! Maar ik voelde het niet. Ergens onderaan, in de laatste rij hokjes die ik bekeek, zat het zwarte katje. Ik draaide haar naamkaartje om zodat ik het kon lezen. Mosji. Mosji lag lekker te dutten. Ik zei haar naam, ze werd wakker en stond meteen op. Ze keek me eens goed aan, rekte zich uitgebreid uit, duwde zich vol genegenheid tegen de tralies van het hokje aan. Dit was de eerste keer dat ik haar hoorde spinnen. Zij nam een paar brokjes, deed drie stapjes achteruit en ging recht tegenover mij zitten. Twee grote groen-blauwe ogen staarden in de mijne.

“Zo. Hè hè. Wanneer gaan we?”

Ik was om, er was geen redden aan. Met haar groen-blauwe ogen en haar drie beschaafde hapjes en stapjes, wist zij zich binnen die paar seconden diep in mijn hart te nestelen. Het was het begin van een onvermoede en wonderlijke reis, een bijzonder diepgaande en liefdevolle relatie met deze kat.

Oorspronkelijk gepubliceerd op 12 januari 2015